e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
teen teen: ti:n (Hasselt), tīn (Hasselt, ... ) teen [N 10b (1961)] III-1-1
teentreder teentreder: tī.ntrii̯ǝr (Hasselt) Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b] I-9
tegelijkertijd galopperen en draven springer: spręŋǝr (Hasselt) Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e] I-9
tegen de bal schoppen sjot (zn.): ene sjot (Hasselt), sjot (Hasselt), sjotten: 2. Een schot plaatsen: op goa.l sjotte naar doel schieten.  sjotte (Hasselt), stampen: stampe (Hasselt), wegstampen: wegstampe (Hasselt) Hoe heet iets met een voetbeweging verwijderen in het voetbalspel om de bal in een richting te jagen: de bal ... [ZND 42 (1943)] || Voetballen: 1. Voetballen (algemeen). III-3-2
tegenzomen, tegennaaien tegenzomen: tegenzomen (Hasselt) Tegen iets anders aan zomen. [Gi 1.IV, 31] II-7
telen, verbouwen kweken: kwīǝkǝ (Hasselt) Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.] I-4
tepel dem: dęm (Hasselt), dɛm (Hasselt), tepel: tēpǝl (Hasselt, ... ) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] I-12, I-9
tepel van een geit dem: dø̜m (Hasselt), tepel: tēpǝl (Hasselt) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet tepel: tipǝl (Hasselt), tē.pǝl (Hasselt), tēpǝl (Hasselt), tet: tęt (Hasselt), tɛt (Hasselt) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
terpentijn terpentijn: tɛrǝmǝtē̜.n (Hasselt) Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.] II-9