e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boekweitschoof stuik: stǫu.k (Hasselt) Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afwijken van die van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4); zie de toelichting bij dat lemma. Vaak lopen de begrippen "schoof" en "hok" bij de boekweitteelt dooreen, omdat doorgaans geen aparte hokken van boekweit gemaakt werden, maar de schoven als hokken dienst deden; een hok betekent dan zowel de afzonderlijke schoof zoals de binder die maakt alsook te drogen staande losstaande schoof of ook de twee of drie schoven te zamen. Zie ook het lemma ''boekweithok'' (4.6.16). Voor de volgende plaatsen is uitdrukkelijk vermeld dat boekweit er niet gebonden wordt: K 315, 316, 318, 353, 357, 360, 361, L 164, 268, 270, 290, 324 en 325. [N 15, 18e; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2d; monogr.] I-4
boer boer: bauwr (Hasselt), boər (Hasselt), būǝr (Hasselt), bǭu̯r (Hasselt), de bouër weunt op ien wenning (Hasselt), den ielen daag es hie bè Willemke, bè Blankaart, bè Djengske, bè de bouer, bè de schreinwerker, bij Baop, bè mich, bè oech, bè him, bè heër, bè aos, bè oech, bè hin (Hasselt), də buər (Hasselt), də būr wūnt op ən būrdərēͅi (Hasselt), də būr wūnt op ən weͅniŋ (Hasselt) boer [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1926)], [ZND m] || De hele dag is hij al bi Willempje, bij Blancquaert, bij Jantje, bij de boer, bij de timmerman, bij grootvader, bij mij, bij u (enkv.), bij hem, bij haar, bij ons, bij u (mv), bij hun [ZND 44 (1946)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.] I-6, III-3-1
boer in het kaartspel boer: boer (Hasselt, ... ), bouë.r (Hasselt), bouër (Hasselt), bouər (Hasselt), boër (Hasselt), boə.r (Hasselt), kukə boər (Hasselt, ... ) Boer1: 3. Boer (in het kaartspel). || Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - IV. Boer. [DC 52 (1977)] || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] || Ruiten: ruiten boer. [ZND m] || Ruitenboer. [ZND m] III-3-2
boerderij, algemeen boerderij: burdǝręi̯ (Hasselt), geleg: gǝliǝx (Hasselt), winning: węneŋ (Hasselt) Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a] I-6
boerenkool boerenkool: Syst. Frings  boͅu̯ərəkuəl (Hasselt), groene kool: Syst. Frings  greͅi̯ənə kuəl (Hasselt), kroeskool: kroes (ie gekrulde) kool  krouë.skōēë.l (Hasselt) boerenkool || Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] I-7, III-2-3
boerenkoolstamppot koolstomp: Syst. Frings  kīlstump (Hasselt), stomp: Syst. Frings  stump (Hasselt) Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai boerenvlaai: Syst. Frings  bou̯ərəvlai̯ (Hasselt), buərəvla͂i̯ (Hasselt), būrəvla͂i̯ (Hasselt), karrad: Syst. Frings Schertsend  kāra͂t (Hasselt) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw boerenzwalver: buərəzwɛləvər (Hasselt), zwalver: zwe.llever (Hasselt), zwellever (Hasselt), zwelver (Hasselt), zweͅ.ləvər (Hasselt), zwɛləvər (Hasselt), zwɛləvərs (Hasselt) boerenzwaluw (19 roodachtig keeltje; zeer puntige vorkstaart; nest van klei en sprietjes binnenin een schuur [N 09 (1961)] || zwaluw [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)] || zwaluw (mv.) [RND] || zwaluw, boerenzwaluw III-4-1
boerin boerin: buren (Hasselt), bǭren (Hasselt) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boertje boer: bôor (Hasselt) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2