25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
ēzələ (Q002p Hasselt),
geͅk wīr (Q002p Hasselt),
teͅs lūrextex wīr (Q002p Hasselt),
twēͅfəleͅxtex wīr (Q002p Hasselt),
ət wēt ne wà twilt (Q002p Hasselt)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
ne kol (Q002p Hasselt),
colletje (<fr.):
ə koləkə (Q002p Hasselt),
stijf colletje (<fr.):
e stèf kolleke (Q002p Hasselt),
wit colletje (<fr.):
e wit kolleke (Q002p Hasselt),
wit halsboordje:
’n wit halsboordje (Q002p Hasselt),
witte col (fr.):
inne witte kol (Q002p Hasselt)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (Q002p Hasselt)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (Q002p Hasselt)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
33600 |
witlof |
witlof:
witlōēf (Q002p Hasselt),
witlook:
witloeëk (Q002p Hasselt)
|
witlof
I-7
|
33479 |
witte aalbes |
witte beren:
witte beire (Q002p Hasselt),
witte braamberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witte broĕmbeer (Q002p Hasselt)
|
witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluiter:
Syst. Frings
flētər (Q002p Hasselt),
platte kaas:
platte kiës (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
platə kiəs (Q002p Hasselt),
platə kīi̯əs (Q002p Hasselt),
platə kīəs (Q002p Hasselt)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] || wrongel, kwark
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
froezelmuts:
frizəlmøts (Q002p Hasselt),
krulmuts:
kroͅlmøts (Q002p Hasselt)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
kruinmuts:
kruənmøts (Q002p Hasselt)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklaver:
stīn[klaver] (Q002p Hasselt),
witte klaver:
wetǝ [klaver] (Q002p Hasselt)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|