e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kool kabuiskool: ka.bōēə.skōēë.l (Hasselt), kabueskoeel (Hasselt), kəbōͅəskil (Hasselt), witte kool: wetə kul (Hasselt), wetə ky(3)̄.l (Hasselt), witte koeəl (Hasselt), witte koël (Hasselt), Syst. Frings  wetə kūəl (Hasselt) [Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || kabuiskool I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkermannetje: akkermenneke (Hasselt, ... ), akərmeͅnəkə (Hasselt, ... ), akərmɛnəkə (Hasselt, ... ), kwikstaart: kwikstaart (Hasselt), langstaartje: lāŋstätje (Hasselt), lāŋstɛtjə (Hasselt), piepertje: klein kwikstaartje  pīēperke (Hasselt) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte) || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] III-4-1
witte muts met een strik onder de kin kornetje (<fr.): kərneͅtšə (Hasselt) mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje capelinetje (<fr.): kəplenəkə (Hasselt), pijpjesmuts: peͅpkəsmøts (Hasselt) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte muts met linten kempense muts: keͅmpesə møts (Hasselt) muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte vlekken drukvlekken: drękvlɛkǝ (Hasselt), vreemd haar: vremt ǭr (Hasselt), wild haar: wilt hǭr (Hasselt) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte waterkers beekkers: bēkas (Hasselt), (Nasturtium fontanum)  bee.kkas (Hasselt), beeksla: beiksloa (Hasselt), cresson (fr.): kressòo͂ (Hasselt) Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || waterkers I-5, III-4-3
witte, buitenlandse bloem vreemd meel: vremt mīǝl (Hasselt) De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16] II-1
wittebrood mik: mek (Hasselt), miche (Hasselt), mīk (Hasselt), Verklw. miekske  miek (Hasselt), wit brood: wet bruət (Hasselt), wit brōēëd (Hasselt) mik, wittebrood || wit brood [ZND 01u (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || wittebrood III-2-3
woede colre (fr.): èn vol keláár: in blinde woede  keláár (Hasselt) woede III-1-4