20654 |
witte kool |
kabuiskool:
ka.bōēə.skōēë.l (Q002p Hasselt),
kabueskoeel (Q002p Hasselt),
kəbōͅəskil (Q002p Hasselt),
witte kool:
wetə kul (Q002p Hasselt),
wetə ky(3)̄.l (Q002p Hasselt),
witte koeəl (Q002p Hasselt),
witte koël (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
wetə kūəl (Q002p Hasselt)
|
[Goossens 1b (1960)] [Lk 05 (1953)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || kabuiskool
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenneke (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
akərmeͅnəkə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
akərmɛnəkə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kwikstaart:
kwikstaart (Q002p Hasselt),
langstaartje:
lāŋstätje (Q002p Hasselt),
lāŋstɛtjə (Q002p Hasselt),
piepertje:
klein kwikstaartje
pīēperke (Q002p Hasselt)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart (witte) || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
kərneͅtšə (Q002p Hasselt)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
capelinetje (<fr.):
kəplenəkə (Q002p Hasselt),
pijpjesmuts:
peͅpkəsmøts (Q002p Hasselt)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18656 |
witte muts met linten |
kempense muts:
keͅmpesə møts (Q002p Hasselt)
|
muts, witte ~ met linten {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33913 |
witte vlekken |
drukvlekken:
drękvlɛkǝ (Q002p Hasselt),
vreemd haar:
vremt ǭr (Q002p Hasselt),
wild haar:
wilt hǭr (Q002p Hasselt)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
24884 |
witte waterkers |
beekkers:
bēkas (Q002p Hasselt),
(Nasturtium fontanum)
bee.kkas (Q002p Hasselt),
beeksla:
beiksloa (Q002p Hasselt),
cresson (fr.):
kressòo͂ (Q002p Hasselt)
|
Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || waterkers
I-5, III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
vreemd meel:
vremt mīǝl (Q002p Hasselt)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
mek (Q002p Hasselt),
miche (Q002p Hasselt),
mīk (Q002p Hasselt),
Verklw. miekske
miek (Q002p Hasselt),
wit brood:
wet bruət (Q002p Hasselt),
wit brōēëd (Q002p Hasselt)
|
mik, wittebrood || wit brood [ZND 01u (1924)], [ZND B2 (1940sq)] || wittebrood
III-2-3
|
18867 |
woede |
colre (fr.):
èn vol keláár: in blinde woede
keláár (Q002p Hasselt)
|
woede
III-1-4
|