25644 |
zoetstof voor taai-taai |
honing:
hø̄neŋ (Q002p Hasselt)
|
De diverse zoetstoffen die in het taai-taaideeg verwerkt worden. Inhoudelijk zijn het verschillende zaken. [N 29, 87b; N 29, 87; N 29, 87a; N 29, 88]
II-1
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
aanleggen:
aa.nlègge (Q002p Hasselt)
|
aanleggen; de baby de borst geven
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
Verklw. zolderke
zolder (Q002p Hasselt),
zoller:
zolər (Q002p Hasselt)
|
zolder [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
schelf(t):
[schelf(t)] (Q002p Hasselt
[(*)]
),
sinkel:
seŋkǝl (Q002p Hasselt),
siŋkǝl (Q002p Hasselt),
tas:
tas (Q002p Hasselt
[(in kleine schuur)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooikot:
[hooi]kuǝt (Q002p Hasselt),
schelf(t)kot:
sxɛlǝfkuǝt (Q002p Hasselt)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zoͅldərkāmər (Q002p Hasselt)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zīmǝ (Q002p Hasselt)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
28643 |
zomerhoning |
zomerhoning:
zōmǝrhø̄ǝneŋ (Q002p Hasselt)
|
Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.]
II-6
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
capeline (fr.):
kapəlĭn (Q002p Hasselt),
pelerine (<fr.):
peləren (Q002p Hasselt),
schouwmanteltje:
[sic; ... -manteltje, rk]
sxømeͅntəlkə (Q002p Hasselt)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleedjes:
zømərklitšəs (Q002p Hasselt),
zomerkleren:
zomerkleren (Q002p Hasselt),
zømərklīər (Q002p Hasselt)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|