20960 |
zuur |
zuur:
zouë.r (Q002p Hasselt)
|
zuur
III-2-3
|
18033 |
zuur oprispen |
hartbrand hebben:
dən ardbrant ebə (Q002p Hasselt),
het zuur hebben:
ich heb`t zower (Q002p Hasselt),
t souər ebə (Q002p Hasselt)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dē.sǝm (Q002p Hasselt),
dēsǝm (Q002p Hasselt),
zuurdesem:
zōǝrdēsǝm (Q002p Hasselt)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
dē.səm (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
dēsəm (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zo:uərmu:s (Q002p Hasselt),
zoermoes (Q002p Hasselt),
zouermoes (Q002p Hasselt),
zouermous (Q002p Hasselt),
zouermouwes (Q002p Hasselt),
zouë.rmouës (Q002p Hasselt),
zouërmoes (Q002p Hasselt),
zōərmōs (Q002p Hasselt),
zoͅu̯ərmus (Q002p Hasselt),
Syst. Frings
zoͅu̯ərmūs (Q002p Hasselt),
zuərmus (Q002p Hasselt),
zūərmus (Q002p Hasselt)
|
zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20680 |
zuurkoolstamppot |
gezomp:
Syst. Frings
gəzump (Q002p Hasselt),
zuurmoes:
Syst. Frings
zoͅu̯ərmūs (Q002p Hasselt),
zūərmus (Q002p Hasselt)
|
Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
wenken:
wè.nke (Q002p Hasselt)
|
zwaaien
III-1-2
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwēhǫak (Q002p Hasselt)
|
Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-9
|
24284 |
zwaan, algemeen |
wilde zwaan:
wil zwān (Q002p Hasselt),
zwaan:
zwaan (Q002p Hasselt),
zwḁḁ.n (Q002p Hasselt)
|
wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)] || zwaan [Willems (1885)]
III-4-1
|
33836 |
zwaar paard |
(een) geblokte:
gǝblok˱tǝ (Q002p Hasselt),
assepaard:
asǝpi̯ā.t (Q002p Hasselt),
bonk:
bu.ŋk (Q002p Hasselt)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|