e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwermlustig volk zwermduivels: zwę.rmdivǝls (Hasselt) Volk dat graag zwermt. Een dergelijk volk heeft enige tientallen moerdoppen gebouwd, terwijl een zwermtraag volk het in de regel bij drie of vier moerdoppen zal laten of soms helemaal geen zwermcellen aanzet. [N 63, 39b; N 63, 39d; Ge 37, 121] II-6
zwermrijp zwermrijp: zwɛrmrɛ̄.p (Hasselt) Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b] II-6
zwermtraag zwermslap: zwę.rmslap (Hasselt) Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c] II-6
zwezerik zoeten: Verklw en mv. zejtsjes  zejte (Hasselt), zoetjes: Syst. Frings  zɛi̯tšəs (Hasselt), zɛ̄i̯təkəs (Hasselt) Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] || zwezerik || Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
zwijgen zwijgen: zwēgə (Hasselt) zwijgen [ZND 08 (1925)] III-3-1
zwijmelen schravelen: sxrāfǝlǝ (Hasselt), zagen: zii̯ǝgǝ (Hasselt) Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83] I-9
zwik van de wagen zwik: zwęk (Hasselt) De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr] I-13
zwoegen forken: èn vië.mar fo.rreke vir op tèè.d gedoa.n te krèè.ge: en wij maar hard werken om op tijd gedaan te krijgen  fo.rreke (Hasselt), pezen: peze (Hasselt), zich kapot werken: zīx kapoͅt werkə (Hasselt) forken, hard werken || pezen, hard werken || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
zwoord braai: brø̄. (Hasselt), zwaard: zwaas (Hasselt), zwārs (Hasselt), zwās (Hasselt, ... ), Syst. Frings  zwārs (Hasselt), zwās (Hasselt, ... ) De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
één frank frank: da kos ⁄n frank (Hasselt), den antree ès iene frang (Hasselt), ps. omgespeld volgens Frings.  nə fraŋ (Hasselt, ... ) 1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)] III-3-1