28528 |
zwermlustig volk |
zwermduivels:
zwę.rmdivǝls (Q002p Hasselt)
|
Volk dat graag zwermt. Een dergelijk volk heeft enige tientallen moerdoppen gebouwd, terwijl een zwermtraag volk het in de regel bij drie of vier moerdoppen zal laten of soms helemaal geen zwermcellen aanzet. [N 63, 39b; N 63, 39d; Ge 37, 121]
II-6
|
28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
zwɛrmrɛ̄.p (Q002p Hasselt)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
28530 |
zwermtraag |
zwermslap:
zwę.rmslap (Q002p Hasselt)
|
Zwermtraag, gezegd van een volk dat niet of nauwelijks wil zwermen. Een dergelijk volk zet slechts enkele of geen moercellen aan. [N 63, 39c]
II-6
|
20689 |
zwezerik |
zoeten:
Verklw en mv. zejtsjes
zejte (Q002p Hasselt),
zoetjes:
Syst. Frings
zɛi̯tšəs (Q002p Hasselt),
zɛ̄i̯təkəs (Q002p Hasselt)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] || zwezerik || Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
zwēgə (Q002p Hasselt)
|
zwijgen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
26002 |
zwijmelen |
schravelen:
sxrāfǝlǝ (Q002p Hasselt),
zagen:
zii̯ǝgǝ (Q002p Hasselt)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwęk (Q002p Hasselt)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
19301 |
zwoegen |
forken:
èn vië.mar fo.rreke vir op tèè.d gedoa.n te krèè.ge: en wij maar hard werken om op tijd gedaan te krijgen
fo.rreke (Q002p Hasselt),
pezen:
peze (Q002p Hasselt),
zich kapot werken:
zīx kapoͅt werkə (Q002p Hasselt)
|
forken, hard werken || pezen, hard werken || wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
braai:
brø̄. (Q002p Hasselt),
zwaard:
zwaas (Q002p Hasselt),
zwārs (Q002p Hasselt),
zwās (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Syst. Frings
zwārs (Q002p Hasselt),
zwās (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd [Goossens 1b (1960)] || zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)] || zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
da kos ⁄n frank (Q002p Hasselt),
den antree ès iene frang (Q002p Hasselt),
ps. omgespeld volgens Frings.
nə fraŋ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] || De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|