e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontkraag pelsen col (fr.): peͅlsə koͅl (Hasselt), pelsen kraag: peͅlsə krax (Hasselt) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen jas: pè.lse jas (Hasselt), Pelsjas.  pè.lse jas (Hasselt), pelsen mantel: peͅlsə mantəl (Hasselt), pelsmantel: peͅlsmantəl (Hasselt) bontjas || bontmantel [N 23 (1964)] || pels: bontjas III-1-3
boog boog: beug (Hasselt, ... ), beuəg (Hasselt), bēug (Hasselt), bo.g (Hasselt), boog (Hasselt), bōx (Hasselt), ne beuhch (Hasselt), Bè pèè.l èn beug met pijl en boog.  beug (Hasselt), schietboog: schietboog (Hasselt) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2
boogschuttersgilde schutterij: schètterèè (Hasselt) Schutterij. III-3-2
boom (alg.) boom: boeëm (Hasselt), bōē.m (Hasselt), bu:m (Hasselt), poot: jong boompje  peuə.t (Hasselt) boom [RND] III-4-3
boomgaard bogaard: bogət (Hasselt, ... ), bōgət (Hasselt), boomgaard: boemgârt (Hasselt), būmgārt (Hasselt), fruitwei: frøtwēͅi (Hasselt), frø̄t[wei} (Hasselt) boomgaard [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] I-7
boomklever boomklever: bumklivər (Hasselt) boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)] III-4-1
boompieper piepertje: pīpərkə (Hasselt) boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
boomstronk stronk: ve boom  stroe.nk (Hasselt) stronk III-4-3
boomvalk boomvalk: bumvalək (Hasselt) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1