33900 |
brokkelhoef |
sprokkelvoet:
(mv)
sprǫkǝlvęi̯t (Q002p Hasselt)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|
21603 |
brompot |
brompot:
broempot (Q002p Hasselt),
grommelaar:
groemelier (Q002p Hasselt),
grūməliər (Q002p Hasselt),
grommelpot:
grūməlpoͅt (Q002p Hasselt)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
muziekdop:
məzeikdop (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Ss. sub muziek.
mezej.kdop (Q002p Hasselt)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)] || Muziekdoos, speeldoos.
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
broͅn (Q002p Hasselt),
brǫn (Q002p Hasselt)
|
bron [ZND B2 (1940sq)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
bristǝx (Q002p Hasselt),
brē.stex (Q002p Hasselt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
reddelen:
rędǝlǝ (Q002p Hasselt),
ripsakken:
repšakǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
hits:
hets (Q002p Hasselt),
sturig:
stīrex (Q002p Hasselt)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broed (Q002p Hasselt),
broeïd (Q002p Hasselt),
brūət (Q002p Hasselt),
brôêt (Q002p Hasselt),
Verklw. brȉdsje
brōēëd (Q002p Hasselt)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitschieten:
ø̜̄tsxīǝtǝ (Q002p Hasselt)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
uit de pan doen:
ø̜̄tǝpandūǝn (Q002p Hasselt)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|