e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darmen badelusj: badǝluš (Hasselt), kransdarm: kransdɛrm (Hasselt), ossezak: ǫsǝzak (Hasselt), rechte darm: rɛxtǝ dɛrm (Hasselt) In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1
darren doden afbijten: afbijten (Hasselt) Het doden van de darren door de werksters op het einde van de zomer, als het bijenjaar ten einde loopt. De dar heeft dan geen bestaansrecht meer binnen het volk en wordt door de werkbij onherroepelijk naar buiten gewerkt. De darren krijgen minder voedsel, verzwakken en sterven buiten de korf of kast van uitputting en kou. Onwillige darren worden met de angel gestoken en sterven daardoor. Het verschijnsel van de darrenmoord komt ieder jaar terug. Het is een normale gang van zaken. Wanneer de bijen dit op een ander moment in het jaar doen, is het een teken van armoede aan voedsel. [N 63, 52] II-6
darrenbroed darrenbroed: darǝbroǝt (Hasselt) Het broed in de grootste cellen, waaruit de darren ontstaan. [N 63, 24b; N 63, 20a; N 63, 24a] II-6
darrenraat aanbouwen zwermraat: zwermraat (Hasselt) Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e] II-6
dartel gek: gɛk (Hasselt), wild: wilt (Hasselt) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
darts flikken: fliekke (Hasselt), Waarschl. bij Nl. flikkeren "werpen"en Kil. fliggeren, volitare; Lb. Id. vlik pijl met horen, mnl. vlieke veer of slagpen van vogel, pijl, mnd. fleke, flike, T. flik, flikken, Rijnl. flicken 2, e einen Stein -: werfen (?), os. fliuka: bij "vliegen".  fliekke (Hasselt) Flikken: 2. Vogelpik spelen (z. ald.). || Vogelpik spelen. III-3-2
das afgemaakt bet wollen garen: āf˲gǝmāk bę wǫlǝ gārǝ (Hasselt) De roodwollen versiering aan de spanen van het haam bij feestelijke gelegenheden. [N 13, 15] I-10
das, sjaal cache-nez (fr.): kašne (Hasselt), sjaal: Fr. châle.  sja.l (Hasselt), sjerp: sje.rrep (Hasselt), šeͅrəp (Hasselt), slatje: z.o. zakdoek.  sletsje (Hasselt) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || halsdoekje || sjaal III-1-3
dasspeld kravatspeld (<fr.): kravatspeͅl (Hasselt), krəvatspeͅl (Hasselt) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: deu. (Hasselt), (Hasselt), dən dō (Hasselt), (m.)  (Hasselt) dauw || dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4