25435 |
darmen |
badelusj:
badǝluš (Q002p Hasselt),
kransdarm:
kransdɛrm (Q002p Hasselt),
ossezak:
ǫsǝzak (Q002p Hasselt),
rechte darm:
rɛxtǝ dɛrm (Q002p Hasselt)
|
In dit lemma zijn geïnventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.]
II-1
|
28550 |
darren doden |
afbijten:
afbijten (Q002p Hasselt)
|
Het doden van de darren door de werksters op het einde van de zomer, als het bijenjaar ten einde loopt. De dar heeft dan geen bestaansrecht meer binnen het volk en wordt door de werkbij onherroepelijk naar buiten gewerkt. De darren krijgen minder voedsel, verzwakken en sterven buiten de korf of kast van uitputting en kou. Onwillige darren worden met de angel gestoken en sterven daardoor. Het verschijnsel van de darrenmoord komt ieder jaar terug. Het is een normale gang van zaken. Wanneer de bijen dit op een ander moment in het jaar doen, is het een teken van armoede aan voedsel. [N 63, 52]
II-6
|
28485 |
darrenbroed |
darrenbroed:
darǝbroǝt (Q002p Hasselt)
|
Het broed in de grootste cellen, waaruit de darren ontstaan. [N 63, 24b; N 63, 20a; N 63, 24a]
II-6
|
28463 |
darrenraat aanbouwen |
zwermraat:
zwermraat (Q002p Hasselt)
|
Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e]
II-6
|
33824 |
dartel |
gek:
gɛk (Q002p Hasselt),
wild:
wilt (Q002p Hasselt)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
23168 |
darts |
flikken:
fliekke (Q002p Hasselt),
Waarschl. bij Nl. flikkeren "werpen"en Kil. fliggeren, volitare; Lb. Id. vlik pijl met horen, mnl. vlieke veer of slagpen van vogel, pijl, mnd. fleke, flike, T. flik, flikken, Rijnl. flicken 2, e einen Stein -: werfen (?), os. fliuka: bij "vliegen".
fliekke (Q002p Hasselt)
|
Flikken: 2. Vogelpik spelen (z. ald.). || Vogelpik spelen.
III-3-2
|
33961 |
das |
afgemaakt bet wollen garen:
āf˲gǝmāk bę wǫlǝ gārǝ (Q002p Hasselt)
|
De roodwollen versiering aan de spanen van het haam bij feestelijke gelegenheden. [N 13, 15]
I-10
|
18250 |
das, sjaal |
cache-nez (fr.):
kašne (Q002p Hasselt),
sjaal:
Fr. châle.
sja.l (Q002p Hasselt),
sjerp:
sje.rrep (Q002p Hasselt),
šeͅrəp (Q002p Hasselt),
slatje:
z.o. zakdoek.
sletsje (Q002p Hasselt)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] || halsdoekje || sjaal
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
kravatspeld (<fr.):
kravatspeͅl (Q002p Hasselt),
krəvatspeͅl (Q002p Hasselt)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
deu. (Q002p Hasselt),
dø (Q002p Hasselt),
dən dō (Q002p Hasselt),
(m.)
dø (Q002p Hasselt)
|
dauw || dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|