e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (zn.) dood: dōēëd (Hasselt) dood (zn) III-2-2
doodgraver grafmaker: graa.fma.ker (Hasselt, ... ) doodgraver III-2-2
doodkist doodskist: znd 33, 38;  doedskis (Hasselt), doetskis (Hasselt), doeëtskis (Hasselt), doeëtskist (Hasselt), doodskis (Hasselt), dutskès (Hasselt), zerk: znd 33, 38;  zärk (Hasselt), zérrək (Hasselt) een doodkist [ZND 33 (1940)] III-2-2
doodskist doodskist: dooͅeoͅe_dskis (Hasselt), dōēëdskis (Hasselt), znd 33, 38;  doedskis (Hasselt), doetskis (Hasselt), doeëtskis (Hasselt), doeëtskist (Hasselt), doodskis (Hasselt), dutskès (Hasselt), kist: kis (Hasselt, ... ), zerk: ze.rrek (Hasselt), zerk (Hasselt), zɛrk (Hasselt), zɛrək (Hasselt), n (h)oate - = een houten doodkist  ze.rrek (Hasselt), znd 33, 38;  zärk (Hasselt), zérrək (Hasselt) doodkist || Doodkist. [ZND 33 (1940)] || doodskist || Doodskist. || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodskleed: duədsklit (Hasselt), lijkkleed: leͅklit (Hasselt) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: dôodsklok (Hasselt) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doof doof: dōēf (Hasselt), dū.f (Hasselt), ie es zu dūəf as ne ka͂tər (Hasselt), ie es zu dūəf as ne klunk (Hasselt) doof [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot bluspot: blęspǫt (Hasselt), mv. ~p@t  bleͅspoͅt (Hasselt), doofpot: dūfpoͅt (Hasselt), m.  dīfpoͅt (Hasselt), krikkenpot: m, mv. pi?t  krukəpoͅt (Hasselt), m.  krikəpoͅt (Hasselt), mv. ~p@t  krikəpoͅt (Hasselt) De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)] II-1, III-2-1
doofstom doofstom: doefstoem (Hasselt, ... ), doofstom (Hasselt), dōfstūm (Hasselt), dūfstūm (Hasselt) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: doeje (Hasselt, ... ), dōēëj(e) (Hasselt), dūjə (Hasselt, ... ), døjə (Hasselt, ... ), t slaakt]: dujə (Hasselt), smeͅetə (Hasselt), tūft (Hasselt), twīr gīt āf (Hasselt), twīər gi àf (Hasselt) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4