20325 |
dood (zn.) |
dood:
dōēëd (Q002p Hasselt)
|
dood (zn)
III-2-2
|
20433 |
doodgraver |
grafmaker:
graa.fma.ker (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
doodgraver
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskis (Q002p Hasselt),
doetskis (Q002p Hasselt),
doeëtskis (Q002p Hasselt),
doeëtskist (Q002p Hasselt),
doodskis (Q002p Hasselt),
dutskès (Q002p Hasselt),
zerk:
znd 33, 38;
zärk (Q002p Hasselt),
zérrək (Q002p Hasselt)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dooͅeoͅe_dskis (Q002p Hasselt),
dōēëdskis (Q002p Hasselt),
znd 33, 38;
doedskis (Q002p Hasselt),
doetskis (Q002p Hasselt),
doeëtskis (Q002p Hasselt),
doeëtskist (Q002p Hasselt),
doodskis (Q002p Hasselt),
dutskès (Q002p Hasselt),
kist:
kis (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
zerk:
ze.rrek (Q002p Hasselt),
zerk (Q002p Hasselt),
zɛrk (Q002p Hasselt),
zɛrək (Q002p Hasselt),
n (h)oate - = een houten doodkist
ze.rrek (Q002p Hasselt),
znd 33, 38;
zärk (Q002p Hasselt),
zérrək (Q002p Hasselt)
|
doodkist || Doodkist. [ZND 33 (1940)] || doodskist || Doodskist. || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
duədsklit (Q002p Hasselt),
lijkkleed:
leͅklit (Q002p Hasselt)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
dôodsklok (Q002p Hasselt)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
dōēf (Q002p Hasselt),
dū.f (Q002p Hasselt),
ie es zu dūəf as ne ka͂tər (Q002p Hasselt),
ie es zu dūəf as ne klunk (Q002p Hasselt)
|
doof [ZND 01 (1922)], [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
19590 |
doofpot |
bluspot:
blęspǫt (Q002p Hasselt),
mv. ~p@t
bleͅspoͅt (Q002p Hasselt),
doofpot:
dūfpoͅt (Q002p Hasselt),
m.
dīfpoͅt (Q002p Hasselt),
krikkenpot:
m, mv. pi?t
krukəpoͅt (Q002p Hasselt),
m.
krikəpoͅt (Q002p Hasselt),
mv. ~p@t
krikəpoͅt (Q002p Hasselt)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
II-1, III-2-1
|
17788 |
doofstom |
doofstom:
doefstoem (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
doofstom (Q002p Hasselt),
dōfstūm (Q002p Hasselt),
dūfstūm (Q002p Hasselt)
|
Hij is doofstom [ZND 33 (1940)]
III-1-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
doeje (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
dōēëj(e) (Q002p Hasselt),
dūjə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
døjə (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
t slaakt]:
dujə (Q002p Hasselt),
smeͅetə (Q002p Hasselt),
tūft (Q002p Hasselt),
twīr gīt āf (Q002p Hasselt),
twīər gi àf (Q002p Hasselt)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|