18604 |
korset |
korset (<fr.):
kərsē (L352p Hechtel)
|
korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
keurstjen (L352p Hechtel)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
bros:
bros (L352p Hechtel),
brosje:
broske (L352p Hechtel),
broskop:
broskop (L352p Hechtel),
pinnetjes:
pinnekes (L352p Hechtel),
pinnetjeshaar:
pinnekeshoar (L352p Hechtel)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L352p Hechtel),
kort:
kort van ësem (L352p Hechtel)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte boks (L352p Hechtel),
korte broek:
kortebroek (L352p Hechtel)
|
korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
git (L352p Hechtel),
guetten (L352p Hechtel),
-> n paar getten.
getten (L352p Hechtel),
Mv.: getten.
get (L352p Hechtel),
wag:
WNT: wagge, slobkous. Van Dale: wagge, (gew.) slobkous.
waggen (L352p Hechtel)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18600 |
korte onderbroek? |
onderboks:
onderboͅks (L352p Hechtel)
|
onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kortmeel:
kǫrtmę̄l (L352p Hechtel),
tarwekort:
tɛrǝvǝkǫrt (L352p Hechtel)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
āfsnęi̯ǝn (L352p Hechtel),
snijden:
snęi̯ǝn (L352p Hechtel)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
de kester (L352p Hechtel),
de kuster (L352p Hechtel),
de kèster (L352p Hechtel),
kuster (L352p Hechtel),
köstər (L352p Hechtel),
doffe e
de kester (L352p Hechtel)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|