18164 |
lancet |
mesje:
meske (L352p Hechtel)
|
Lancet: plat mesje met fijne punt en zeer scherpe snede, in de chirurgie gebruikt (vlim, lancet, scherp mesje). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21578 |
land |
land:
land (L352p Hechtel)
|
land [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
grond:
gront (L352p Hechtel),
land:
lant (L352p Hechtel)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L352p Hechtel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
20317 |
lang leven |
lang leven:
znd 30, 15;
lang lèven (L352p Hechtel),
lank leiven (L352p Hechtel)
|
lang leven [ZND 30 (1939)]
III-2-2
|
18286 |
lange broek |
lange boks:
laŋ boks (L352p Hechtel),
lange broek:
langbroek (L352p Hechtel)
|
lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
17610 |
lange neus |
lange neus:
lang naas (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
lang neus (L352p Hechtel),
neus wie een stekkerhaak:
Lang en krom.
neus wie ne stekkerhoak (L352p Hechtel)
|
een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
onderboͅks (L352p Hechtel)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17809 |
langen |
langen:
Geven, b.v. iets overgeven aan tafel; ook: geschenkje geven.
langen (L352p Hechtel),
Geven, overreiken, b.v. langt mij `t mes ins.
langen (L352p Hechtel),
Overreiken.
langen (L352p Hechtel),
Overreiken. [De informant antwoordt met ja op de vraag].
langen (L352p Hechtel)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strīǝp (L352p Hechtel)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|