17833 |
moe |
moeg:
mych (L352p Hechtel)
|
moe [RND]
III-1-2
|
19198 |
moed |
moed:
dien hit moed (L352p Hechtel)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
20331 |
moeder |
moene:
cf. VD s.v. "mam
mòn (L352p Hechtel)
|
moeder [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
17567 |
moedervlek |
peperkoren:
pèperkore (L352p Hechtel),
wijnplek:
wèènplak (L352p Hechtel)
|
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedervlek, moederplek, peperkoor, pepervlek). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
19309 |
moedig (zijn) |
geen bangerik zijn:
`t is ginnen bangerik (L352p Hechtel),
geen schouwe zijn:
`t is ginnen schouwen (L352p Hechtel),
voor niks terug staan:
he git vur neks terug staon (L352p Hechtel)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
taffelen:
taffele (L352p Hechtel)
|
Moeilijk vooruit komen (schravelen, taffelen, stachelen, strompelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19940 |
moer |
wijfje:
wuəfken (L352p Hechtel),
wøͅfkə (L352p Hechtel)
|
konijn, vrouwtje [ZND 20 (1936)] || voedster, vrouwtjes konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33556 |
moestuinx |
hof:
hō.f (L352p Hechtel),
hōf (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel,
L352p Hechtel,
L352p Hechtel)
|
[Goossens 1b (1960)] [N 05A (1964)] [ZND 01 (1922)] [ZND 24 (1937)] [ZND 27 (1938)] [ZND 44 (1946)]
I-7
|
18269 |
mof |
mof:
mof (L352p Hechtel),
mofje:
mufke (L352p Hechtel)
|
damesmof (hoe heet een damesmof, namelijk een cylindervormige koker van bontwerk, dienend om de handen warm te houden) [ZND 39 (1942)]
III-1-3
|
32858 |
mol |
mouterem:
mó̜tǝram (L352p Hechtel),
mó̜tǝrǝm (L352p Hechtel),
mǭtrǝm (L352p Hechtel)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|