19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (L352p Hechtel)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
23570 |
organist |
organist:
organist (L352p Hechtel)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
e schon oksoal mit e now ø͂ͅlger (L352p Hechtel),
urgel (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel,
L352p Hechtel)
|
Een nieuw orgel (in de kerk). [ZND 42 (1943)] || Een nieuw orgel. [ZND 42 (1943)] || Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-2, III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
orgel spelen:
urgel spelen (L352p Hechtel)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23572 |
orgeltrapper |
orgeltrapper:
orgeltrapper (L352p Hechtel)
|
De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34053 |
os |
os:
ǫs (L352p Hechtel)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aad (L352p Hechtel)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oud paard:
ǭt pē̜rt (L352p Hechtel),
oude biek:
āǝ bik (L352p Hechtel),
oude knol:
āǝ knǫl (L352p Hechtel)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
20319 |
oude vrouw |
oude vrouw:
aa vrouw (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
een oude vrouw [ZND 05 (1924)]
III-2-2, III-3-1
|
20229 |
ouders |
oudersen:
znd 44, 27;
aarshen (L352p Hechtel),
oudersten:
aarsten (L352p Hechtel)
|
ouders [ZND 11 (1925)] || ouders; waar ligt het land van uw ouders? [ZND 44 (1946)]
III-2-2
|