20187 |
oudste zoon |
oudste zoon:
adsten zoon (L352p Hechtel)
|
oudste zoon [ZND 46 (1946)]
III-2-2
|
33421 |
ovenkelder |
onderoven:
ǫndǝrō.vǝ (L352p Hechtel)
|
De bergruimte onder de oven, soms benut om brandstof en/of as in op te bergen, maar ook vaak, vanwege de gunstige vocht- en warmtegesteldheid, om er aardappelen op te slaan. De benamingen wijken in dat laatste geval doorgaans niet af van die van de aardappelkelder die men in de schuur vindt en die zijn behandeld in het lemma "schuurkelder, aardappelkelder" (3.3.5). Krikken is gloeiende as; amer is houtskool, en schansen zijn takkenbossen. Vergelijk ook het lemma önderoven", in Deel II, aflevering 1, blz. 73. [N 5A, 25c; N 5, 136; OB 2, 2f; monogr. add. uit N 29, 5 en 11d]
I-6
|
25608 |
ovenpaal |
zwoelde:
zwuǝl (L352p Hechtel)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
18589 |
overall |
clown (eng.):
Overal.
kloon (L352p Hechtel)
|
Werkkleren. De kleren die men draagt als men klusjes doet. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
22816 |
overdrukplaatje |
plakkertje:
plekkerke (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
Hoe heet een overdrukplaatje, d.w.z. een gekleurd plaatje dat met de voorzijde op papier of op de handrug wordt geplakt terwijl de achterzijde wordt losgeweekt en afgetrokken? (kinderspel) [ZND 48 (1954)]
III-3-2
|
17889 |
overhoop halen |
modden:
modden (L352p Hechtel)
|
Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
overjas:
øvərjas (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
weg en weer [eggen]:
węx˱ ǝn wīǝ.r (L352p Hechtel)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
33051 |
overmouwen |
mouwen:
mǫu̯ǝ (L352p Hechtel)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
22804 |
paar of onpaar |
paar of onpaar:
paar of onpaar (L352p Hechtel),
moeilijk leesbaar
power of onpower (L352p Hechtel)
|
Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|