17674 |
rechte, vormeloze benen |
schrale pikkels:
schrááəl pichels (L352p Hechtel),
staakbenen:
staakbieën (L352p Hechtel),
stokjes:
stekskes (L352p Hechtel),
stokken:
stekker v. bieën (L352p Hechtel)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17616 |
rechtstaande oren |
ezelsoren:
ezelsorren (L352p Hechtel),
flaporen:
flaporren (L352p Hechtel),
konijnsoren:
kenijnsorren (L352p Hechtel)
|
Rechtstaande oren (fik(s)oren, ezelsoren, (f)laporen, spitsoren). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (L352p Hechtel)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrēēn (L352p Hechtel)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raigen (L352p Hechtel),
regen (L352p Hechtel),
renger (L352p Hechtel)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(⁄t was zo goed als zeker dat ⁄t) regenen zou (L352p Hechtel)
|
Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
30537 |
regenpijp |
goot:
gōt (L352p Hechtel)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
24308 |
regenworm |
piering:
piring (L352p Hechtel),
pirring (L352p Hechtel),
worm:
wərəm (L352p Hechtel)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17904 |
reiken naar |
pakken naar:
noa iets pakke (L352p Hechtel)
|
Reiken, met de handen naar iets reiken (naar iets pakken, grijpen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21455 |
rekenen |
rekenen:
rèkene (L352p Hechtel)
|
rekenen [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|