| 18727 |
scheerapparaat |
scheermachinetje:
schèèrmesjieneke (L352p Hechtel)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 18402 |
scheermes |
gilletje:
zjielètteke (L352p Hechtel),
schaars:
Groot scheermes.
schaars (L352p Hechtel),
scheermes:
schèèrmes (L352p Hechtel),
scheermesje:
schèèrmeske (L352p Hechtel)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 34587 |
schei |
schei:
sxē (L352p Hechtel)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
| 17728 |
schemeren van de ogen |
de sterren komen mij voor de ogen:
de stêre kwaome mich vur mèn oeëge (L352p Hechtel),
zwart voor de ogen:
`t wert mich zwart vur mèn oeëge (L352p Hechtel)
|
Schemeren voor de ogen, sterretjes zien (het schemert mij/ voor mijn ogen, ik zie sterren, flimmeren, flikkeren). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
| 25023 |
schemering, valavond |
schemer:
schemer (L352p Hechtel)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)]
III-4-4
|
| 20510 |
schenkel |
hak:
hak (L352p Hechtel)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
| 17829 |
scheppen |
scheppen:
schueppen (L352p Hechtel),
schuppen (L352p Hechtel)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
| 18298 |
scheren |
scheren:
schèèren (L352p Hechtel)
|
Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 32794 |
scherp eggen |
scherp [eggen]:
sxɛ.rǝp (L352p Hechtel)
|
Werken met een eg die "scherp" is aangespannen. De tanden van de eg staan dan schuin naar voren gericht en gaan dientengevolge diep door de grond heen. Zie afb. 69. De termen zijn primair van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In streken waar men gezien de grondsoort met één egtype kon volstaan en bij de bestrijding van onkruid uitsluitend of voornamelijk scherp egde, kan voor "scherp eggen" en "onkruid uiteggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest). Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten, zien men de toelichting bij het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b add.; N 11A, 173a; N P, 15a; monogr.]
I-2
|
| 17726 |
scherp kijken |
prikken (prijken):
priekke (L352p Hechtel),
staren:
stêre (L352p Hechtel)
|
Scherp kijken (turen, staren, ogen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|