17948 |
sloffen |
stroffen:
stroffe (L352p Hechtel)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokdêrem (L352p Hechtel)
|
Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18630 |
sluier |
voile (fr.):
vwalə (L352p Hechtel)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
piekhaar:
pīēkhoar (L352p Hechtel)
|
Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17933 |
sluipen |
rondkruipen:
rondkroape (L352p Hechtel)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17741 |
smaak |
goesting:
goesting (L352p Hechtel),
smaak:
smaak (L352p Hechtel)
|
Smaak (smaak, goesting). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikband:
bǫu̯k˱ba.nt (L352p Hechtel)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
hondsrib:
hondsrib (L352p Hechtel),
weegbladeren:
wēgblār (L352p Hechtel)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.]
I-5
|
33691 |
smalle weg, pad |
paadje:
pēkǝ (L352p Hechtel),
pęjkǝn (L352p Hechtel),
pękǝ (L352p Hechtel),
straatje:
strø̜i̯ǝtǝkǝ (L352p Hechtel)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
19421 |
smeulen |
smeulen:
smeult (L352p Hechtel)
|
Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|