21584 |
vruchtgebruik |
genot:
genot (L352p Hechtel),
levensgebruik:
levensgebruik (L352p Hechtel)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
dof:
doef (L352p Hechtel)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (L352p Hechtel)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17952 |
waden |
baden:
inne beek baaje (L352p Hechtel)
|
Door het water baden (waden). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
34562 |
wagen |
wagen:
wā.gǝ (L352p Hechtel)
|
Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.]
I-13
|
17943 |
waggelen |
waggelen:
waggele (L352p Hechtel),
weifelen:
wèèfele (L352p Hechtel)
|
Onvast, wankelend lopen (waggelen, strompelen, dazelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19475 |
walmen |
blaken:
blōkə (L352p Hechtel)
|
roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
25525 |
wan |
wan:
wa.n (L352p Hechtel)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wannelen (L352p Hechtel)
|
wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
wandlōͅs (L352p Hechtel),
fon. var. van "wandluis"niet overgenomen
wandluis (L352p Hechtel)
|
wandluis [ZND 34 (1940)] || wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|