33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (L352p Hechtel)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (L352p Hechtel)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
capeline (fr.):
kápəlin (L352p Hechtel),
kanten mutsje:
kàntə mutskə (L352p Hechtel)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
muts (L352p Hechtel)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20654 |
witte kool |
kabuiskool:
kəbōͅ.skyəl (L352p Hechtel),
sluitkool:
sløͅy.tkyəl (L352p Hechtel),
witte kool:
witte kuul (L352p Hechtel)
|
[Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaart:
kwikstert (algemeen) (L352p Hechtel),
kwiksterten (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
17890 |
woelen |
draaien:
draen (L352p Hechtel),
woelen:
woele (L352p Hechtel)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
klabodderen:
klabodderen (L352p Hechtel)
|
Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
toom:
tuǝm (L352p Hechtel)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
patsje:
pátsjkə (L352p Hechtel)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|