e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zure oprisping zuur: hè heegət zoeər (Hechtel) Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)] III-1-2
zuring, groente zulker: zø.ləkər (Hechtel), zurkel: zurkel (Hechtel) Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)] I-7
zuur oprispen het zuur hebben: hè heegət zoeər (Hechtel) Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)] III-1-2
zuurdeeg hevel: hø̄vǝl (Hechtel) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdesem hevel: heuvel (Hechtel) zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)] III-2-3
zuurkool zuurmoes: zuurmoes (Hechtel) ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] III-2-3
zwaaien wenken: winke (Hechtel), wènke (Hechtel) Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat wierooksvat: wiereksvaat (Hechtel) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwachtel wikkel: wikkel (Hechtel) Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)] III-1-2
zwaden spreiden breken: brɛ̄.kǝ(n) (Hechtel), uiteengooien: ǫtiǝgui̯ǝn (Hechtel) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3