18032 |
zure oprisping |
zuur:
hè heegət zoeər (L352p Hechtel)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zulker:
zø.ləkər (L352p Hechtel),
zurkel:
zurkel (L352p Hechtel)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
hè heegət zoeər (L352p Hechtel)
|
Oprisping hebben, gepaard gaande met een zure smaak in de mond. [N 109 (2001)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
hevel:
hø̄vǝl (L352p Hechtel)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hevel:
heuvel (L352p Hechtel)
|
zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zuurmoes (L352p Hechtel)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
wenken:
winke (L352p Hechtel),
wènke (L352p Hechtel)
|
Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
wierooksvat:
wiereksvaat (L352p Hechtel)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18160 |
zwachtel |
wikkel:
wikkel (L352p Hechtel)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, zwachtel, vees). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
32917 |
zwaden spreiden |
breken:
brɛ̄.kǝ(n) (L352p Hechtel),
uiteengooien:
ǫtiǝgui̯ǝn (L352p Hechtel)
|
Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|