18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (L352p Hechtel),
zwullen (L352p Hechtel)
|
zwellen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwömən (L352p Hechtel)
|
zwemmen [RND]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
achterhaam:
axtǝrãm (L352p Hechtel),
eghaam:
ęxhām (L352p Hechtel),
ploeghaam:
pluxhãm (L352p Hechtel),
veldhaam:
vɛ.lthãm (L352p Hechtel)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
zijn eed doen op:
ich wil er mijne ieed op doeën (L352p Hechtel)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
die won zal zwairen (L352p Hechtel),
die won zal zwèren (L352p Hechtel)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ̄.rǝm (L352p Hechtel)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (L352p Hechtel)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
21113 |
zwoord |
herst:
h‧ɛ̄rst (L352p Hechtel),
zwaard:
zw‧āər (L352p Hechtel)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
de entrée kost ne frank (L352p Hechtel),
è = la grève
den toegangsprès is inne frank (L352p Hechtel)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|