| 20807 |
braadworst |
saucijs:
sesis (L352p Hechtel)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
| 18953 |
braaf |
braaf:
ik wil eens zien of ge braaf zult zijn (L352p Hechtel)
|
Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
| 33653 |
braakland |
braak:
braak (L352p Hechtel),
braakliggende grond:
brā.klegǝndǝ gro.nt (L352p Hechtel),
dries:
dris (L352p Hechtel)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
| 33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brā.klegǝ (L352p Hechtel),
in dries:
en dris (L352p Hechtel)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
| 31545 |
braam |
bramen:
bremen (L352p Hechtel)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
| 24501 |
braambes |
braamberen:
brōmbēͅrə (L352p Hechtel)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
| 33295 |
braambessen |
braamberen:
brombē.rǝ (L352p Hechtel)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
| 24474 |
braamstruik |
bekelaar:
beͅkeleͅr (L352p Hechtel),
braamberenbos:
brombeerenbosch (L352p Hechtel)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
| 20788 |
braden |
braden:
vleesch braaien (L352p Hechtel),
vleesch braden (L352p Hechtel)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
| 18034 |
braken |
kotsen:
[plat]
kotsen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
over de tong kakken:
[schertsend]
over de tong kakke (L352p Hechtel),
spuwen:
[gewoon]
spauwen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|