e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
canonborden canonborden: canonborden (Hechtel) De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)] III-3-3
cape neusdoek: nu̯zi̯k (Hechtel) cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)] III-1-3
cariës rotte tanden: rotte taan (Hechtel) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)] III-1-2
castreren snijden: snē̜.n (Hechtel), snē̜ǝ. (Hechtel) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-12, I-9
cementen strekel cementen streek: sǝmę.ntǝ [streek] (Hechtel) Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82] I-3
ciborie ciborie (<lat.): ciborie (Hechtel) Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)] III-3-3
collectant klaterrondganger: klaeter rondganger (Hechtel) Een collectant, de persoon die met de collectezak of -schaal rondgaat [centevenger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
collectebakje centenbakje: centebakske (Hechtel) Een collectebakje aan een lange steel [centebekske?]. [N 96B (1989)] III-3-3
collecteren rondgaan: rondgooen (Hechtel) De geldinzameling, de collecte [de kollekt?]. [N 96B (1989)] III-3-3
collecteschaal klater: klaater (Hechtel) De schaal, het bord waarmee in dat geval gecollecteerd werd [schaol, sjaal, telder, klaaterschoeëtel?] . [N 96B (1989)] III-3-3