23643 |
canonborden |
canonborden:
canonborden (L352p Hechtel)
|
De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18654 |
cape |
neusdoek:
nu̯zi̯k (L352p Hechtel)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte taan (L352p Hechtel)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33749 |
castreren |
snijden:
snē̜.n (L352p Hechtel),
snē̜ǝ. (L352p Hechtel)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
32895 |
cementen strekel |
cementen streek:
sǝmę.ntǝ [streek] (L352p Hechtel)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
23439 |
ciborie |
ciborie (<lat.):
ciborie (L352p Hechtel)
|
Een ciborie, grote kelk met deksel, waaruit de Communie wordt uitgedeeld [tsieboriejoem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23628 |
collectant |
klaterrondganger:
klaeter rondganger (L352p Hechtel)
|
Een collectant, de persoon die met de collectezak of -schaal rondgaat [centevenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23630 |
collectebakje |
centenbakje:
centebakske (L352p Hechtel)
|
Een collectebakje aan een lange steel [centebekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23625 |
collecteren |
rondgaan:
rondgooen (L352p Hechtel)
|
De geldinzameling, de collecte [de kollekt?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23629 |
collecteschaal |
klater:
klaater (L352p Hechtel)
|
De schaal, het bord waarmee in dat geval gecollecteerd werd [schaol, sjaal, telder, klaaterschoeëtel?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|