33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (L352p Hechtel)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennø͂ͅlten (L352p Hechtel)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
pinwortel:
pi̞nwortəl (L352p Hechtel)
|
penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derling:
dɛ̄.rleŋ (L352p Hechtel)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
19167 |
deugniet |
bandiet:
ne bandiet (L352p Hechtel),
deugeniet:
deugeniet (L352p Hechtel),
dugeniet (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel),
ook materiaal znd 23,4
dugeniet (L352p Hechtel),
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
dugniet (L352p Hechtel),
schurk:
schurk (L352p Hechtel),
strop:
strop (L352p Hechtel),
vlegel:
vlegel (L352p Hechtel)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)] || welke woorden gebruik je om een boef, een deugniet, aan te duiden (op sommige plaatsen gebruikt men rabauw, respeel, raspalie, enz.) ? [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
buts:
buts (L352p Hechtel),
bu̯ts (L352p Hechtel)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (L352p Hechtel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
hussier (L352p Hechtel)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
afgang:
aafgank (L352p Hechtel),
preutel:
ânne praetel zèèn (L352p Hechtel),
schijt:
schèet (L352p Hechtel),
schijterij:
schèèterij (L352p Hechtel)
|
Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
dief (L352p Hechtel),
schelm:
schelm (L352p Hechtel)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|