e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hechtel

Overzicht

Gevonden: 2679
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doof doof: hai is zoe dioef as n pot (Hechtel), hij is zoe doeëf als ne pot (Hechtel) hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1
doofpot tondelpot: tintəlpot (Hechtel) doofpot [N 05A (1964)] III-2-1
doofstom doofstom: dioefstom (Hechtel) Hij is doofstom [ZND 33 (1940)] III-1-1
dooien dooien: dooien (Hechtel, ... ) dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
dooier doren: dorǝn (Hechtel), dō.rǝ (Hechtel), dōrǝ (Hechtel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doopdekentje doopneusdoek: dupnu̯zi̯k (Hechtel) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] III-2-2
doopjurkje doopkleed: du.əpkli.ət (Hechtel), doopkleedje: dupklikə (Hechtel) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopkleed [RND] III-2-2, III-3-3
doopmutsje doopmutsje: dupmu̯tskə (Hechtel) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2
doopvont doopvont: du.əpfunt (Hechtel) doopvont [RND] III-3-3
door water het lopen met schoeisel aan door het slijk baggeren: door `t slèèk baggərə (Hechtel) Zonder doel rondlopen (zwabberen, zwadderen, (s)lummelen). [N 109 (2001)] III-1-2