21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
cent waard (L352p Hechtel),
geen cent waard (L352p Hechtel)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
hai hit gin rust (L352p Hechtel),
he hit gein rust (L352p Hechtel)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (L352p Hechtel)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
tip:
tøp (L352p Hechtel)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geestelijke communie (L352p Hechtel)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gapen (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel,
L352p Hechtel,
L352p Hechtel)
|
geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (L352p Hechtel),
heulte:
hølt (L352p Hechtel),
loop:
luǝp (L352p Hechtel),
zouw:
zǫu̯w (L352p Hechtel)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt vlees:
gekapt vliesch (L352p Hechtel),
kipkap:
kipkap (L352p Hechtel)
|
gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
rozenkrans:
rozenkrans (L352p Hechtel)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17621 |
gehemelte |
bovenste, het -:
bovenste (L352p Hechtel),
gehemelte:
gehemelte (L352p Hechtel, ...
L352p Hechtel)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|