e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kuip kuip: kūp (Heek) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12
kuiper kuiper: kȳpǝr (Heek) Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.] II-12
kuit kuit: kuut (Heek, ... ) kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] III-1-1, III-4-2
kundig kundig: kundig (Heek) kundig [SGV (1914)] III-1-4
kussensloop overtreksel: ø&#x0304vərtreͅksəl (Heek) kussensloop [SGV (1914)] III-2-1
kwaadspreekster waswijf: wĕsjwief (Heek) klappei [SGV (1914)] III-1-4
kwaadspreker een die de lui bekalt: eine dê de luj bekalt (Heek) kwaadspreker [SGV (1914)] III-1-4
kwartel kwartel: kwattel (Heek) kwartel [SGV (1914)] III-4-1
kweepeer kweepeer: kwejpɛr (Heek), kwi/jpêr (Heek) kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)] I-7
kwellen plagen: ploage (Heek), transeneren: Van Dale: transeneren, (gew.) kwellen, plagen, mishandelen.  transeneere (Heek) kwellen [SGV (1914)] III-3-1