e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lastig (werken) lastig: lestig (Heek) lastig [SGV (1914)] III-1-4
laten laten: loate (Heek) laten [SGV (1914)] III-1-2
lawaai maken spektakel maken: sjpektakel make (Heek) lawaai maken [SGV (1914)] III-4-4
lawaai, herrie spektakel: sjpektakel (Heek) lawaai [SGV (1914)] III-4-4
leegloper leegloper: lêgluiper (Heek), niksnutser: nieksnutser (Heek) leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leep, doortrapt gewiekst: gewiks (Heek), schlau (du.): sjlouw (Heek) leep [SGV (1914)] III-1-4
leerlooier leerlooier: lę̄rlø̄jǝr (Heek) Persoon die huiden bereidt tot leer door looiing. [S 22; monogr.] II-10
leest leest: lęjs (Heek) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieuf (Heek) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lègge (Heek) leggen [SGV (1914)] III-1-2