20414 |
peetoom |
peteren:
(Peter).
pêtere (Q110p Heek)
|
peetoom [SGV (1914)]
III-2-2
|
17911 |
persen |
persen:
pêsje (Q110p Heek)
|
persen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33566 |
perzik |
peets:
pietsj (Q110p Heek)
|
perzik [SGV (1914)]
I-7
|
19547 |
petroleumlamp |
quinquet:
kenke (Q110p Heek)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen loten:
boine luite (Q110p Heek)
|
boonen afhalen [SGV (1914)]
III-2-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (Q110p Heek)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaatsj (Q110p Heek)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
26898 |
ploeg |
ploeg:
plōx (Q110p Heek)
|
De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.]
I-1
|