e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heek

Overzicht

Gevonden: 1225
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachten slachten: šlaxtǝ (Heek) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag slag: sjlaag (Heek), sjlêg (Heek) slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)] III-1-2
slak slak: sjlek (Heek, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkenhuis slakkenhuisje: sjlĕkkenhüske (Heek) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slecht mens, slechte kerel oostenkind: oastekind (Heek), schind-aas: sjnoas (Heek) galgenaas [SGV (1914)] III-1-4
slechtgehumeurd (zijn) knotertig: knotertich (Heek) gemelijk [SGV (1914)] III-1-4
slee slee: sjlei (Heek) slede [SGV (1914)] III-3-2
slenteren slenteren: sjlentere (Heek) slenteren(d lopen) [SGV (1914)] III-1-2
slepen slepen: sjleipe (Heek), šlęi̯pǝ (Heek) De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.] || slepen (ww) [SGV (1914)] I-2, III-1-2
slib, rivierbodem knoei: knooj (Heek), prat: prat (Heek) slib [SGV (1914)] III-4-4