24479 |
eikel |
eikel:
-
eikele (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
eikels zoeken [DC 04 (1936)]
III-4-3
|
21755 |
eis van de aanklager |
eis:
ēīs (L328p Heel)
|
de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
aegerst (L328p Heel),
egest:
aegest (L328p Heel),
ègest (L328p Heel),
êgest (L328p Heel)
|
ekster [SGV (1914)] || Hoe heet de ekster? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
18112 |
eksteroog |
egerstenoog:
êgestenoug (L328p Heel),
eksteroog:
èkstəroug (L328p Heel)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
él (L328p Heel)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31941 |
elektrische handboormachine |
revolverboor:
rǝvǫlvǝrbūǝr (L328p Heel)
|
Draagbare boormachine met min of meer de vorm van een revolver, die wordt aangedreven door een elektromotor en met twee handen wordt vastgehouden. [N 53, 177]
II-12
|
34335 |
elkaar in de staart bijten |
in de staart bijten:
enǝ štɛrt bītǝ (L328p Heel)
|
Gezegd van de biggen. [N 76, 30]
I-12
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ēēlènj (L328p Heel)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
ellendig:
ellenjig (L328p Heel),
əlènjig (L328p Heel),
ozelig:
cf. Venlo WB p. 207 s.v. "ozelig"= huiverig
ozelig (L328p Heel)
|
armoedig, mieserig, ellendig, kouwelijk || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] || ellendig
III-1-4
|
24504 |
els |
zuil:
zȳl (L328p Heel)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|