21138 |
fietsen |
fietsen:
fĭĕtsə (L328p Heel)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31758 |
figuurzaag |
figuurzeeg:
figȳrzē̜x (L328p Heel)
|
Handzaag, waarvan het zeer smalle zaagblad in een metalen beugel gespannen is. De figuurzaag wordt gebruikt om fijne vormen in licht plaatmateriaal, zoals triplex, uit te zagen. Zie ook afb. 17. [N 53, 11; monogr.]
II-12
|
31883 |
fijn vijlen |
vijlen:
vīlǝ (L328p Heel)
|
Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b]
II-12
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīǝn (L328p Heel)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
fīēt (L328p Heel)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
fieləjáál (L328p Heel)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zij:
zii̯ (L328p Heel)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
32144 |
fineerzaag |
fineerzaagje:
finērzē̜xskǝ (L328p Heel)
|
Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.]
II-12
|
24146 |
fladderen |
flakkeren:
flakərə (L328p Heel)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
flambouw (L328p Heel),
luchter:
luchter (L328p Heel)
|
Een lantaarn met daarin een brandende kaars die tijdens de processie naast het Allerheiligste werd meegedragen, flambouw. [N 96C (1989)]
III-3-3
|