18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
Die vrouw hiet ei gaat in huur kous (L328p Heel),
Die vrouw hieët ei gaat inne hoeës (L328p Heel),
gáát (L328p Heel)
|
Die vrouw heeft een gat in haar kous. [DC 14A (1946)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25001 |
gat, opening |
opening:
oeapening (L328p Heel)
|
opening [SGV (1914)]
III-4-4
|
25002 |
gat, opening (mv) |
gater:
gater (L328p Heel)
|
gaten (mv) [SGV (1914)]
III-4-4
|
21316 |
gauwdief |
gauwdief:
gauwdeef (L328p Heel)
|
gauwdief [SGV (1914)]
III-3-1
|
30718 |
gebarsten |
gesprongen:
gǝšproŋǝ (L328p Heel)
|
Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c]
II-9
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebaeje (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
gebedsweek:
gebedswaek (L328p Heel)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
gelui:
geloej (L328p Heel)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30204 |
gebint |
gebint(e):
gǝbentj (L328p Heel)
|
Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.]
II-9
|