e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gat in een kledingstuk gat: Die vrouw hiet ei gaat in huur kous (Heel), Die vrouw hieët ei gaat inne hoeës (Heel), gáát (Heel) Die vrouw heeft een gat in haar kous. [DC 14A (1946)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)] III-1-3
gat, opening opening: oeapening (Heel) opening [SGV (1914)] III-4-4
gat, opening (mv) gater: gater (Heel) gaten (mv) [SGV (1914)] III-4-4
gauwdief gauwdief: gauwdeef (Heel) gauwdief [SGV (1914)] III-3-1
gebarsten gesprongen: gǝšproŋǝ (Heel) Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c] II-9
gebed gebed: gebed (Heel, ... ) Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeden gebeden: gebaeje (Heel, ... ) De gebeden meervoud. [N 96B (1989)] III-3-3
gebedsweek gebedsweek: gebedswaek (Heel) Een gebedsweek. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeier gelui: geloej (Heel) Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] III-3-3
gebint gebint(e): gǝbentj (Heel) Het geheel van spantbenen, gordingen, kepers etc. waarop de dakbedekking rust. Zie ook afb. 49 en 71. [S 9; N 54, 149a; N 54, 149b; N 54, 151; monogr.; Vld.] II-9