17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebeet (L328p Heel, ...
L328p Heel),
gebeet (L328p Heel)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
30717 |
gebladderd |
gebladderd:
gǝblājǝrtj (L328p Heel)
|
Gezegd van schilderwerk waarvan de verflagen blaren vertonen. [N 67, 69b; L 32, 78; monogr.]
II-9
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
nɛt (L328p Heel)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
geboren werden:
gebōēərə wèère (L328p Heel)
|
Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebrieekig (L328p Heel)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
sjtáámələ (L328p Heel)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
buurt:
būūrt (L328p Heel)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31794 |
gecenterd zaagwerk |
precisiewerk:
prǝsisiwɛrǝk (L328p Heel),
vakwerk:
vakwɛrǝk (L328p Heel)
|
Werk dat rond uitgezaagd is, bijvoorbeeld een rond tafelblad. [N 53, 33c]
II-12
|
31878 |
gecombineerde houtbewerkingsmachine |
combinatiemachine:
kǫmbināsimǝšīn (L328p Heel)
|
Houtbewerkingsmachine waarmee men kan vlakschaven, op dikte schaven, boren en zagen. Een dergelijke machine wordt vooral in grotere houtbewerkende bedrijven gebruikt. [N 53, 87; monogr.]
II-12
|