e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gluiperig gluiperig: glūūpərig (Heel), luipetig: loepentjig (Heel) gluiperig: hij is - [DC 16 (1948)] || huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)] III-1-4
god de vader god de vader: god de vader (Heel, ... ) God de Vader. [N 96D (1989)] III-3-3
godsdienstonderricht op zondag onderricht: ôngerricht (Heel) Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: gaodslamp (Heel), godslamp (Heel) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
godslasteren godslasteren: godslastere (Heel), godslasteren (Heel) Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)] III-3-3
godslastering godslastering: godslanstering (Heel), godslastering (Heel) Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)] III-3-3
goed groeiend varken (ene) gelpe: gɛlpǝ (Heel) [N 76, 17; JG 1a] I-12
goedaardige droes droes: drus (Heel) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vrijdag goede vrijdag: gooje vriedaag (Heel), gooje vriedig (Heel) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3
goede week goede week: gooi waek (Heel), gooj waek (Heel) De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)] III-3-3