e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht vlecht: vlecht (Heel) vlecht [SGV (1914)] III-1-1
haarwrong kuifel: kuuvel (Heel) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: haas (Heel, ... ), hazen (mv.): haze (Heel), zandhaas: zantjhaas (Heel) haas [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)] III-4-2
haasje-over bokspringen: boeksjrpinge (Heel) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben zich haasten: zich haoste (Heel), zich jagen: zich jagen (Heel), zich jááge (Heel), zich plagen: zich plaoge (Heel), zich spoeden: zich spoje (Heel) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || opschieten, voortmaken, zich haasten || voortmaken, zich haasten || zich haasten III-1-4
haastig haastig: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅstig (Heel), hortig: hortig (Heel), jagend: jáágendj (Heel) altijd gehaast, ongedurig, met weinig geduld || haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis ekvis: ĕekvès (Heel), êkvĕs (Heel) (muur)hagedis [SGV (1914)] || hagedis [DC 07 (1939)] III-4-2
hagelbui hagelschuil: hagelsjoel (Heel) hagelbui [DC 16 (1948)] III-4-4
hagelen hagelen: haachele (Heel) hagelen [SGV (1914)] III-4-4
hagelkruis hagelkruis: hagelkruuts (Heel) Een in het veld geplaatst kruis ter bescherming van de oogst tegen hagelscha-de [hagelkruus, hagelkruuts?]. [N 96A (1989)] III-3-3