33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsun (L328p Heel),
stalhalchter:
štalhɛlǝxtǝr (L328p Heel)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
halve maan:
hálf maon (L328p Heel)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
laatste kwartier:
léstə kərteer (L328p Heel)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25261 |
halve pint, kwart liter, maat |
schopje:
sjöpkə (L328p Heel)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
halve zondaag (L328p Heel),
halve zunjig (L328p Heel)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20820 |
ham, hesp |
schonk:
sjonk (L328p Heel)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
hamer:
hamer (L328p Heel),
trumphamer:
trumphamer (L328p Heel)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31947 |
hamerhuis |
huist:
hūst (L328p Heel)
|
Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
hamerkop:
hāmǝrkǫp (L328p Heel)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31948 |
hamersteel |
hamersteel:
hāmǝrštēl (L328p Heel)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|