e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtzager zeger: zē̜gǝr (Heel) De werkman die hout zaagt, hetzij met de hand, hetzij met een machinale zaag. Vroeger werden boomstammen of balken tot planken gezaagd met behulp van een kraanzaag. Dit werk gebeurde steeds met twee man. Eén zager stond op de boomstam, de andere eronder. De boomstam lag dan op een zaagstelling of boven een kuil. Zie ook de lemmata ɛkraanzaagɛ en ɛzaagstellingɛ.' [N 50, 40a-c; N 53, 33a; monogr.] II-12
houvast houvast: hǭjvas (Heel) Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.] II-12
hovaardig groots: grueəts (Heel), gruuöts (Heel), gruëts (Heel), hovaardig: hoeëvaerdig (Heel), verwaand: verwaanjdj (Heel) grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hovaardig || verwaand || vrwaand III-1-4
hozen uitschoppen: ōētsjöpə (Heel) water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1
huichelaar godverneuker: gòdvərnèùkər (Heel) een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] III-1-4
huichelen huichelen: huichələ (Heel), veinzen: veinze (Heel) veinzen [SGV (1914)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4
huid huid: hōēt (Heel), Plat.  hoet (Heel), vel: velle (Heel), vèl (Heel) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huidschilfers schellen: sjèlle (Heel), schilfers: sjilfer (Heel), schubben: sjubbe (Heel) schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huiduitslag uitslag: ōētsjláág (Heel) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Heel) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13