31688 |
houtzager |
zeger:
zē̜gǝr (L328p Heel)
|
De werkman die hout zaagt, hetzij met de hand, hetzij met een machinale zaag. Vroeger werden boomstammen of balken tot planken gezaagd met behulp van een kraanzaag. Dit werk gebeurde steeds met twee man. Eén zager stond op de boomstam, de andere eronder. De boomstam lag dan op een zaagstelling of boven een kuil. Zie ook de lemmata ɛkraanzaagɛ en ɛzaagstellingɛ.' [N 50, 40a-c; N 53, 33a; monogr.]
II-12
|
30268 |
houvast |
houvast:
hǭjvas (L328p Heel)
|
Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.]
II-12
|
19187 |
hovaardig |
groots:
grueəts (L328p Heel),
gruuöts (L328p Heel),
gruëts (L328p Heel),
hovaardig:
hoeëvaerdig (L328p Heel),
verwaand:
verwaanjdj (L328p Heel)
|
grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hovaardig || verwaand || vrwaand
III-1-4
|
21188 |
hozen |
uitschoppen:
ōētsjöpə (L328p Heel)
|
water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18962 |
huichelaar |
godverneuker:
gòdvərnèùkər (L328p Heel)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
huichelen:
huichələ (L328p Heel),
veinzen:
veinze (L328p Heel)
|
veinzen [SGV (1914)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hōēt (L328p Heel),
Plat.
hoet (L328p Heel),
vel:
velle (L328p Heel),
vèl (L328p Heel)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schellen:
sjèlle (L328p Heel),
schilfers:
sjilfer (L328p Heel),
schubben:
sjubbe (L328p Heel)
|
schilfer [SGV (1914)] || schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18044 |
huiduitslag |
uitslag:
ōētsjláág (L328p Heel)
|
Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (L328p Heel)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|