22845 |
inzet bij het spel add. |
zijn zaad en zijn smout:
(inzet + nog zoveel).
zie zoat en zie smoat (L328p Heel)
|
benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)]
III-3-2
|
20827 |
inzouten |
inzouten:
inzaote (L328p Heel),
pekelen:
pekele (L328p Heel, ...
L328p Heel),
zouten:
zoate (L328p Heel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] || zouten (mv.?) [SGV (1914)]
III-2-3
|
17593 |
iris |
iris:
īēris (L328p Heel)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
23514 |
jaargetijde |
jaardienst:
jaordeenst (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21851 |
jaarmarkt |
jaarmarkt:
jāōrmertj (L328p Heel)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21181 |
jagen |
jagen:
jáágə (L328p Heel)
|
voorttrekken van een trekschuit [jagen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
sjeloes (L328p Heel),
sjəlōēs (L328p Heel),
zjeloes (L328p Heel)
|
een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloers || jaloersch [SGV (1914)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
zjəleij (L328p Heel)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19039 |
jammer |
jammer:
jaomer (L328p Heel),
⁄t is jao:mer (L328p Heel),
⁄t is jaomer (L328p Heel),
spijtig:
⁄t is sjpietig (L328p Heel),
zonde:
⁄t is zunj (L328p Heel),
⁄t is zuunj (L328p Heel)
|
jammer || jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|