22398 |
kienen |
kienen:
kiene (L328p Heel)
|
Het spel waarbij de spelers elk één of meer kaarten hebben met daarop een aantal cijfers tussen 1 en 90. Die cijfers moeten opgevuld worden; ze worden willekeurig opgeroepen; winnaar is degene die het eerst een rij vol heeft [kienen, lotto, kienspel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktandj (L328p Heel),
baktantj (L328p Heel)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
eten wie een mus:
aetə wiej ein mös (L328p Heel),
met lange tanden eten:
mét lang ténj aetə (L328p Heel)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kisper:
kuuösper (L328p Heel),
kuësper (L328p Heel)
|
kieskeurig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
keetələ (L328p Heel)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
keeuw (L328p Heel),
keewe (L328p Heel),
WLD
kiew (L328p Heel)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)] || kieuw [SGV (1914)] || kieuwen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
schreeuwen:
sjrieəvə (L328p Heel)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
keezele (L328p Heel)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
uitzoeken:
ōētzeukə (L328p Heel)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakkert (L328p Heel)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|