24581 |
klimop |
klimop:
WLD
klimòp (L328p Heel)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19973 |
klink |
vazel:
fāsǝl (L328p Heel)
|
Vrouwelijk geslachtsdeel. [N 76, 15]
I-12
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋkniǝgǝl (L328p Heel)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
24536 |
klit |
klit:
klet (L328p Heel)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kits (L328p Heel)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)]
III-2-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
bel (L328p Heel, ...
L328p Heel),
koorklok:
koeerklok (L328p Heel)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkeloejers (L328p Heel)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkesjtool (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
klokkezeil (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
botje:
botje (L328p Heel),
botjes (L328p Heel),
klomp:
eine klŏmp (L328p Heel),
klomp (L328p Heel, ...
L328p Heel),
kloomp (L328p Heel),
klŏmpe (L328p Heel),
klōmp (L328p Heel),
klompen met riemen heten altijd klompe
klompe (L328p Heel)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|