33806 |
koot |
koot:
kūǝt (L328p Heel)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
32286 |
kop van een duig |
kop:
kǫp (L328p Heel)
|
Elk van de twee uiteinden van een duig. [N E, 32a]
II-12
|
32312 |
kopband |
kopband:
kǫp˱banjt (L328p Heel)
|
De band die om de beide uiteinden van het vat wordt aangebracht. De in dit lemma opgenomen benamingen duiden zowel de voorlopige als de definitieve banden op die plaats aan. Zie ook het lemma ɛsluitbandenɛ. Als sluitband heeft de kopband vaak de functie van opzetband. Zie ook dat lemma.' [N E, 22a; N E, 23; N E, 42]
II-12
|
21411 |
kopen |
kopen:
koupe (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
poetsen:
putsə (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
tas:
tas (L328p Heel)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
hoofdjeschieten:
hötje sjeete (L328p Heel)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
koppelen:
kòppələ (L328p Heel)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
koppelketting:
kǫpǝlkɛteŋ (L328p Heel)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|