e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruishout kruishout: krȳtshǫwt (Heel) Houten tekengereedschap, bestaande uit een vierkant blokje waar een verstelbaar houten balkje doorheen is gestoken dat met behulp van een spie kan worden vastgeklemd. Zie ook afb. 101. Het kruishout wordt gebruikt om evenwijdige lijnen langs de rand van het werkstuk te trekken en om de afmetingen van de gaten en pennen van een pen-en-gatverbinding af te schrijven. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is daartoe een kraspennetje aangebracht. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan de rand lopende lijn in het hout. Zie voor de etymologie van het woord klitskeer ook het Tongers woordenboek (Stevens 1986), pag. 271, s.v. klïtsk√™er, ø̄kruishout, ritshoutø̄. [N 53, 191a; N G, 17a; monogr.] II-12
kruishoutbeen kruislat: krȳtslat (Heel) Het houten balkje dat met behulp van een klemspie verschuifbaar is bevestigd in het blok van het kruishout. Op het uiteinde van het kruishoutbeen is een metalen kraspennetje bevestigd. Zie ook afb. 101. [N 53, 191b] II-12
kruishoutblok geleidblokje: gǝlęjbløkskǝ (Heel) Het vierkante, platte blokje van het kruishout waarin het verstelbare kruishoutbeen met behulp van een klemspie vastgezet kan worden. Zie ook afb. 101. [N 53, 191c] II-12
kruishoutpin kratspin: kratspen (Heel) Het verticaal staande kraspennetje in het uiteinde van het kruishoutbeen waarmee de lijn in het hout wordt afgeschreven. Zie ook afb. 101. [N 53, 191e] II-12
kruisjassen (kaartspel) kruisen: kruutse (Heel) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
kruisje aan een kettinkje danklied voor de koningin: danklied voor de koningin (Heel), kettinkje met kruisje: kettingske met kruutske (Heel), kruisje met een kettinkje: kruutske met ein kettingske (Heel) Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)] III-3-3
kruisje van de rozenkrans kruisje: kruutske (Heel), rozenkranskruisje: roeezekranskruutske (Heel) Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)] III-3-3
kruiskopschroevendraaier kruiskopschroevendraaier: krȳtskǫpšrūvǝdrɛjǝr (Heel) Schroevendraaier waarvan het blad een kruisvormig uiteinde heeft; hij wordt gebruikt om schroeven met een kruisvormige insnijding in de kop vast of los te draaien. Dit type schroeven wordt in Venray (L 210) en omgeving kruiskopschroef (kryskǫpsxrūf) of kruiskop (kryskǫp) genoemd. Zie ook afb. 91. [N 53, 135; monogr.] II-12
kruisprocessie kruisprocessie (<lat.): kruutspersessie (Heel), kruutsprocessie (Heel) De processie die tijdens de kruisdagen gehouden wordt voor een goede oogst, de kruisprocessie . [N 96C (1989)] III-3-3
kruisteken kruis: kruuts (Heel), kruisteken: kruutsteike (Heel), kruutsteiken (Heel) Een kruisteken [kruis, krèùs/kröös, kruus, kruuts, kruusteiken?]. [N 96B (1989)] III-3-3