id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20434 | begrafenismaal | koffietafel: koffietaofel (Heel), kôffietaofel (Heel) | het begrafenismaal [N 96D (1989)] III-2-2 |
20431 | begraven | begraven: bəgráávə (Heel) | een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)] III-2-2 |
18807 | begrijpen | verstaan: verstaôn (Heel), vərsjtaon (Heel) | begrijpen || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18798 | begrip, besef | begrip: begrip (Heel), benul: benul (Heel), bezei: bezej(je) (Heel) | besef, notie, benul || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] III-1-4 |
30760 | behang afdoen | afsteken: āfštē̜kǝ (Heel), afweken: āfwęjkǝ (Heel), stomen: štǫwmǝ (Heel) | Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c] II-9 |
30763 | behangborstel | behangborstel: bǝhaŋbøstǝl (Heel) | De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c] II-9 |
30757 | behangen | behangen: bǝhaŋǝ (Heel) | Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.] II-9 |
30756 | behanger | behanger: bǝhaŋǝr (Heel) | Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.] II-9 |
30767 | behangjute | jute: jytǝ (Heel) | Weefsel, vervaardigd van grove vlas-, hennep- of jutevezels, dat men voor een slechte wand tegen een latwerk spant. [N 67, 96b] II-9 |
30768 | behangjute spannen | spannen: španǝ (Heel) | De stof spannen tegen een latwerk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Behangjute'. [N 67, 96c] II-9 |