| 20434 |
begrafenismaal |
koffietafel:
koffietaofel (L328p Heel),
kôffietaofel (L328p Heel)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)]
III-2-2
|
| 20431 |
begraven |
begraven:
bəgráávə (L328p Heel)
|
een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
| 18807 |
begrijpen |
verstaan:
verstaôn (L328p Heel),
vərsjtaon (L328p Heel)
|
begrijpen || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (L328p Heel),
benul:
benul (L328p Heel),
bezei:
bezej(je) (L328p Heel)
|
besef, notie, benul || een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 30760 |
behang afdoen |
afsteken:
āfštē̜kǝ (L328p Heel),
afweken:
āfwęjkǝ (L328p Heel),
stomen:
štǫwmǝ (L328p Heel)
|
Oud behang verwijderen. [N 67, 93a; N 67, 93b; N 67, 93c]
II-9
|
| 30763 |
behangborstel |
behangborstel:
bǝhaŋbøstǝl (L328p Heel)
|
De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c]
II-9
|
| 30757 |
behangen |
behangen:
bǝhaŋǝ (L328p Heel)
|
Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.]
II-9
|
| 30756 |
behanger |
behanger:
bǝhaŋǝr (L328p Heel)
|
Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.]
II-9
|
| 30767 |
behangjute |
jute:
jytǝ (L328p Heel)
|
Weefsel, vervaardigd van grove vlas-, hennep- of jutevezels, dat men voor een slechte wand tegen een latwerk spant. [N 67, 96b]
II-9
|
| 30768 |
behangjute spannen |
spannen:
španǝ (L328p Heel)
|
De stof spannen tegen een latwerk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Behangjute'. [N 67, 96c]
II-9
|