17946 |
met grote stappen lopen |
schrokken:
sjròkke (L328p Heel)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klepperen:
kleppere (L328p Heel)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L328p Heel)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19062 |
met tegenzin |
over hoog en laag:
uuöver hoeach en lieech (L328p Heel)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
zeveren:
zeivərə (L328p Heel)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32803 |
met vollen eggen |
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (L328p Heel)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
īzǝrzē̜x (L328p Heel)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlīǝr (L328p Heel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L328p Heel)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
snijworst:
sjniejwórst (L328p Heel)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|