17891 |
morsen |
slabben:
sjlábbə (L328p Heel)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mostert (L328p Heel)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L328p Heel),
mōt (L328p Heel)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
sprinkelen:
sjprinkələ (L328p Heel),
zemelen:
het zeemeltj (L328p Heel),
ut zeemaltj (L328p Heel)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mout (L328p Heel)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mŏĕw (L328p Heel)
|
mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L328p Heel)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
mout:
mōēt (L328p Heel),
mouting:
motting (L328p Heel),
muik:
meuk (L328p Heel)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || meuk [SGV (1914)] || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (L328p Heel),
muisje:
muuske (L328p Heel)
|
muis [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-2
|