32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmęntj (L328p Heel)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
ing (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
secuur:
sekuur (L328p Heel)
|
met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
naavəl (L328p Heel),
navel (L328p Heel),
ná:vəl (L328p Heel)
|
navel [DC 02 (1932)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20361 |
neef |
neef:
neen; wel achterneef
naef (L328p Heel),
nen
nèf (L328p Heel)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L328p Heel)
|
neet [SGV (1914)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
neegenoug (L328p Heel),
neegən oug (L328p Heel)
|
negenoog, bloedzweer [SGV (1914)] || Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (L328p Heel),
nikker:
nikker (L328p Heel),
zwarte, een -:
zwarte mins (L328p Heel)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nek:
nak (L328p Heel),
nàk (L328p Heel)
|
nek [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
numme (L328p Heel),
pakken:
pakke (L328p Heel)
|
nemen [SGV (1914)] || pakken [SGV (1914)]
III-1-2
|