20401 |
noemen |
noemen:
numme (L328p Heel),
nùmmə (L328p Heel)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
30213 |
nok |
vorst:
vēst (L328p Heel)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
24007 |
nooddoop |
geeuwdoop:
gieëduip (L328p Heel),
nooddoop:
noedduip (L328p Heel),
noeëddaup (L328p Heel),
noeëdduip (L328p Heel)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23458 |
noodklok |
noodklok:
noeedklok (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21348 |
nors |
groenijzerig:
grīēnīēzərig (L328p Heel),
zuur:
zoer (L328p Heel)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)] || onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
noten slaan:
WLD
neut sjlāōn (L328p Heel)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
-
noteboum (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
nootŭŭlə (L328p Heel)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L328p Heel, ...
L328p Heel)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]:
mörgə (L328p Heel),
ochtend:
mörge (L328p Heel)
|
s morgens) [N 91 (1982)], [SGV (1914)]
III-4-4
|